Moeder waarom kusten wij?

Scroll naar beneden

Mooi kun je onze Belgische kust bezwaarlijk noemen, en buitenlanders snappen echt niet waar onze obsessie voor 'het zeetje' vandaan komt. Toch is er nergens ter wereld een equivalent van onze nationale strandcultuur.

  • TekstIsabelle Vander Heyde

Bouuuuuuuule de Berliiiiin! Mijn jeugd kan samen­gevat worden met de slagzin van Louis, de man (nu ja, reeks jobstudenten) die sinds jaar en dag met Berlijnse bollen over de stranden van De Haan leurt. Opgroeien aan de kust betekende het hele jaar door krijsende meeuwen, vanaf de paasvakantie werken aan onze voorraad papieren bloemen, na schooltijd uitblazen aan de cabine, en elk mogelijk type gocart uittestten nog voor het zomerseizoen goed en wel van start ging. Ons huis had een klinkende naam, zoals elk huis aan zee. ‘Buitenstaanders’ gingen er vreemd genoeg van uit dat we allemaal dol waren op vis. Opgroeien aan de kust betekende trouwens vès zeggen in plaats van vis (of erger: vies). 

Groot was dan ook mijn verbijstering toen mijn ouders me voor het eerst mee op reis namen en ik vaststelde dat de arme Spaanse, Franse, Griekse en Portugese kindjes géén papieren bloemenwinkels hadden, géén boules de Berlin aten en, het ergste: géén cabine hadden om hun schop en zuurverdiende schelpen in kwijt te kunnen! Ja, ze hadden ongerepte stranden en azuurblauw water, picknickten in verlaten kreekjes, visten exotische schelpen op en hun bedtijd viel ongehoord laat, maar ik vond het vooral deprimerend dat ze nog nooit een deftige stranddag hadden meegemaakt. 

leo Koningin der badsteden 

Om te begrijpen wat een mens ooit bezielde om met loodzware tinnen brooddoos en kaduke parasol het land te ­doorkruisen richting het zeetje, moeten we terug naar de ­jaren 1850. We hebben het concept ‘badstad’ onrechtstreeks aan de Britten te danken. Tot halfweg de 17de eeuw was het idee van recreatief reizen ongehoord. 

Tot de kuuroordvakantie haar intrede deed. Steden met thermale bronnen stonden al sinds de oudheid op de kaart, maar begonnen pas in de 17de eeuw een toeristisch karakter te vertonen. Het Britse stadje Bath (what’s in a name?) geldt als schoolvoorbeeld: er waren thermen, maar ook voldoende attracties om badgasten na de wellnessuren bezig te houden. Het voorbeeld werd in heel Europa gekopieerd en vanaf 1850 was het bon ton voor de sociale elite om enkele weken in een badstad te vertoeven. Met dank aan de casino’s, paarden­renbanen, golfterreinen, theaters en luxehotels evolueerde het idee van een strenge gezondheidskuur naar een aangenaam verblijf vol mondain vertier. Er volgde een golf van nieuwe badsteden die hun uiterste best deden om elkaar de loef af te steken. De beste architecten werden aangetrokken en hoe meer ­colonnades, torentjes, arcades en parken een plek kende, hoe beter. Plots werden veel postkaartjes verstuurd vanuit Royat, Bad Flinsberg, Vichy of het Belgische Spa. Dat laatste groeide einde 19de eeuw uit tot ‘La Reine des Eaux’, mede dankzij onze toenmalige koningin Marie Henriëtte, die er vaste gaste was. Pittig detail: omdat haar ­­echtgenoot Leopold II het niet al te best kon vinden met la reine des Belges zelf, bracht hij zijn vakanties aan de andere kant van het land door. Onder zijn impuls groeide Oostende uit tot de wereld­vermaarde ‘Koningin der Badsteden’. 

Investeerders ­plantten massaal hotels neer. Het casino en de renbaan werden berucht, het nabije De Haan werd het decor van een gigantische golfbaan en de koning nam zijn intrek in de ‘Koninklijke Villa’ op de dijk. Via onderaardse gangen was zijn huis rechtstreeks verbonden met dat van zijn maîtresse en via de Venetiaanse Gaanderijen kon hij de renbaan bereiken voor wat gokplezier. Dankzij het lijvige adresboekje van de vorst werd de Belgische kust op de kaart gezet bij ­Engelse en Duitse toeristen – wier aanwezigheid op onze stranden mee vorm gaven aan onze bijzondere strandcultuur. 

Oed’n en klak’n 

Leopold investeerde een groot deel van zijn inkomsten uit Congo-Vrijstaat in de regio en ontwikkelde vanuit ­Oostende ook de rest van de kuststeden. Dankzij de aanleg van de kusttram in 1886, met haar 67 kilometer nog steeds de langste tramlijn ter wereld, kreeg het toerisme voet aan de grond in plaatsjes die oorspronkelijk uit weinig meer dan zandduinen en gehuchten bestonden. De Haan werd als groen villapark ingericht, Blankenberge kreeg een imposante pier en gigantisch Casino-Kursaal, De Panne werd met haar typisch Britse cottagearchitectuur de verzamelplaats van geletterden en kunstenaars zoals Hendrik Conscience en Louis Artan. Ook Sint-Idesbald, Koksijde, Oostduinkerke … vielen als dominoblokjes voor het kusttoerisme. Knokke zou pas in 1912 met de rest van de kust verbonden worden, maar kende dankzij enkele grote families en vastgoed­ontwikkelaars haar eigen bloei in de vroege 20ste eeuw. Aan de vooravond van de Eerste Wereldoorlog telde de streek niet minder dan zeventien bloeiende badplaatsen. 

Op het strand ging het er aanvankelijk très distingué aan toe. Alleen de welvarende burgerij kon zich een verblijf aan de kust veroorloven en dat betekende dat etiquette en m’as-tu vu ook in het zand aan zet waren. Gestreepte tenten en cabines moesten de privacy van badgasten in strandkostuum vrijwaren, butler en meid smeerden broodjes in de duinen en de nanny’s bouwden zandkastelen met de kinderen. 

Terwijl de bourgeoisie vanonder brede hoeden van de zilte zeelucht genoot, sloofde Jan met de pet zich uit – ‘dedie met d’oed’n en dedie met de klak’n,’ klinkt het nog steeds bij de kustbewoners. Venters leurden met zwaarbeladen ezeltjes langs de stranden en al gauw weerklonk de strijdkreet 'boules de Berlin', een traditie die de vele Duitse toeristen meebrachten en op Belgische goedkeuring kon rekenen. Net na WO I werd het lekkernijtje trouwens eventjes in 'boule de l’Yser' omgedoopt om de bittere Duitse connotatie te verdoezelen. Het idee om je tanden in een ijzerbol te zetten was echter ook niet appetijtelijk, dus werd de Berlijnse naam in ere hersteld. IJsjes werden door Italiaanse gastarbeiders geïntroduceerd, die de innovatieve lekkernij met hun zangerige O, che un poco – "Probeer het ook eens!" – razend populair maakten. 

Ook de gewone man kwam naar het strand. Voltallige families kampeerden in de duinen in zelfgemaakte tenten, met hun karige proviand in tinnen dozen, boterhammen in oud krantenpapier gewikkeld en koude koffie in een blikken fles bewaard. Deze ietwat avontuurlijke ervaring lag aan de oorsprong van het latere frigoboxtoerisme.

Met de gookaar op congé payé 

De Eerste Wereldoorlog betekende een serieuze domper voor de kust, die grotendeels in Duitse handen viel. In de jaren 30 verloor het strand zijn elitaire karakter. De ‘congé payé’- wet van 1936 baande de weg voor een weekendje aan zee voor iedereen, goedkope pensions openden, en wie dat alsnog niet kon betalen, parkeerde de auto doodleuk in de duinen en bouwde van daaruit een gezellig vakantiekamp uit. In de polders werd obligaat gestopt bij een kapelletje voor het ochtendgebed en vervolgens was het zon, zee en strand voor de rest van het weekend.

Uit het interbellum dateert de gewoonte van de papieren bloemenverkoop. De oorsprong is niet helemaal duidelijk, waarschijnlijk gaat het terug op de bloemencorso: een optocht waarin je versierd met bloemen meeliep. 
Naast echte bloemen werden papieren exemplaren ­ingezet, ­waardoor elk kind aan de kust bedreven werd in de kunst van het bloemen­maken. De ‘munteenheid’ varieerde: in De Haan betaalde je met handjes vol schelpen, in ­De ­Panne en Bredene gingen uitsluitend wenteltorentjes over de zanderige toonbank en in Knokke was het met ­couteaux (getande schelpen) te doen. Tegenwoordig is ‘handjevol’ bijna overal de norm, wat overigens de verandering in het Vlaamse schelpenbestand illustreert. 

De zogenaamde billenkar (of cuisse-tax) deed einde jaren twintig zijn intrede. Logge, gietijzeren wagens met ­trappers dienden om van de ene kustgemeente naar de andere te rijden. De lokale bevolking begon met het uitbaten van ‘barakken’: rudimentaire hutten waar snacks en drankjes verkocht werden, maar waar je ook een badkostuum kon krijgen en later een strandcabine kon huren.

files en frigoboxen 

De Tweede Wereldoorlog was een zwarte periode voor de kust, die onder de Duitse bezetter de Atlantikwall werd. 
Na de oorlog barstte het toerisme weer los en na de invoering van de vijfdagenwerkweek in 1960 maakte de kust kennis met ‘massatoerisme’. Monsterfiles van en naar de zee werden de norm. In het achterland staken pretparken zoals Melipark, tropische zwembaden en gigantische campings de kop op. 

De bouwwoede barstte los en tegenwoordig moet ons belle-époque-erfgoed zij aan zij leven met appartementsblokken uit gewapend beton. In en rond polderkapelletjes werd het dan weer merkwaardig stil. Koppenlopen, bakken als sardientjes in een blik, struikelen over elkaars koelbox, maar niets kon en kan de Belg weghouden van zijn geliefde zee. 

In de zomer van 2020 komen de kustgemeenten voor een nieuw vraagstuk te staan: hoe combineer je coronamaatregelen met onze gekke strandcultuur? Zal Louis’ ‘boule de Berlin’-kreet wel duidelijk te horen zijn vanachter een mondmasker? Moet elke gocart ontsmet worden? En wordt er aan de bloemenwinkeltjes nog steeds contant betaald? ­Zand erover: misschien moeten we deze zomer maar eens een goed boek lezen in een polderkapelletje, het is daar lekker koel en rustig. 

Volg ons op Instagram

Volg @goodbyemag voor leuke tips en bloedmooie vakantie hotspots!

volg ons

Abonneer voordelig!

  • reisreportages over de mooiste vakantiebestemmingen
  • de knapste logeeradressen en lekkerste adresjes
  • tientallen tips voor een vakantie dichtbij of ver weg

abonneer

Deze website maakt gebruik van verschillende type cookies. Hier vind je meer informatie. Akkoord